In veel culturen is een Inwijding een beproefd middel gebleken om een overgangsfase in het leven van een mens te markeren. Ook de vrijmetselarij maakt van deze methode gebruik. In de vorm van Inwijdingen wordt een ‘mythe’ uitgebeeld: een ontwikkelingsweg, die de mens moet gaan om tot de diepere zin van zijn eigen leven te komen.
In de Vrijmetselarij kent men drie Inwijdingen, nl. de graad van Leerling, Gezel en Meester.
De Leerling verbeeldt de mens die de weg naar binnen gaat en in aanraking komt met de werelden in zichzelf. Hij leert bovendien gereedschappen hanteren die nodig zijn voor het bewerken van zijn materiaal, d.w.z. zichzelf.
De Gezel trekt met zijn verworven innerlijke kennis de wereld in, daarbij beseffend dat alleen dáár de kwaliteit van zijn materiaal getoetst kan worden.
De Meester – die de kwaliteiten van de Leerling en Gezel in zich zelf heeft verenigd – zal met behulp van passer en winkelhaak tot een ontwerp komen en de uiterste consequentie van zijn verworven ‘vakmanschap’ ervaren.